Om een vraag goed te beantwoorden, is het handig om jezelf een vaste routine aan te leren, waarin je stapsgewijs naar het antwoord toewerkt.
Allereerst lees je de vraag.
Alleen de vraag!
De inleidende tekst die soms boven een vraag staat kan je afleiden van de daadwerkelijke vraag en heb je in sommige gevallen ook helemaal niet nodig.
Vervolgens is het handig om de belangrijke woorden uit de vraag en eventueel inleidende tekst te filteren, namelijk de doewoorden en de punt-woorden.
Omcirkel de doewoorden.
Doe-woorden zijn woorden die vragen om een actie, zoals: leg uit, beredeneer, verklaar.
Onderstreep de punt-woorden.
Punt-woorden zijn belangrijke begrippen van het vak.
Dit kans soms ook een woordgroep zijn.
We noemen deze punt-woorden, omdat deze woorden nodig zijn in je antwoord om punten te scoren.
Als je de belangrijke begrippen (punt-woorden) uit de vraag helder hebt, is het handig om voor jezelf per punt-woord te bepalen welke begrippen hier bij passen.
Dit kan je doen door op je kladblad achter elk punt-woord vier of vijf bijpassende begrippen op te schrijven.
Je zou het ook in gedachten kunnen doen, maar op papier geeft vaak meer overzicht.
Na het doorlopen van stap 1 en 2 heb je nu helder welke actie er van je gevraagd wordt en is het duidelijk welke begrippen er bij de punt-woorden uit de vraag horen.
Je kan nu bijna beginnen met het beantwoorden van de vraag!
Het laatste stapje voordat je gaat formuleren is bepalen welk(e) signaalwoord(en) je gaat gebruiken, om het verband tussen je punt-woorden aan te geven.
Er zijn drie soorten verbanden.
Allereerst is er oorzakelijk verband, waarin een oorzaak een bepaald gevolg heeft.
Signaalwoorden die hierbij passen zijn bijvoorbeeld doordat, daarvoor, als gevolg van en zodat.
Daarnaast is er redengevend verband, waarbij je iets moet beargumenteren.
Signaalwoorden die hierbij passen zijn bijvoorbeeld daarom, omdat, immers en dat blijkt uit.
Tot slot is er concluderend verband.
Signaalwoorden die hierbij passen zijn bijvoorbeeld dus, daarom, kortom, al met al.
Om tot een goed antwoord te komen ga je kijken of er een logische combinatie uit de punt-woorden te halen is.
Bij verbranding ontstaat verbrandingsproducten.
Zure regen wordt veroorzaakt door zwaveldioxide en stikstofdioxide en zwavel heeft als verbrandingsproduct zwaveldioxide.
Mijn antwoord zou er als volgt uit zien:
Omdat bij de verbranding van zwavel zwaveldioxide ontstaat, zwaveldioxide veroorzaakt zure regen en daardoor ontstaat er schade aan het milieu.